Monique Haak benoemd tot hoogleraar Verloskunde
Haak kan worden omschreven als een specialistische duizendpoot. Zowel binnen onderzoek, onderwijs als de patiëntenzorg opereert ze op het snijvlak van verschillende disciplines. Naast gynaecoloog-perinatoloog is ze ook foetaal chirurg. Sinds 2011 werkt ze als coördinator van het foetale cardiologie-programma in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC).
Disciplines met elkaar verbinden
Binnen het Centrum Aangeboren Hartafwijkingen Amsterdam-Leiden (CAHAL) komt Haak veel in aanraking met ongeboren kinderen met een zeldzame hartafwijking. Ze is een van de weinige artsen die baby’s met behulp van een dunne naald in de baarmoeder kan opereren, zonder de buik van de moeder open te maken. Ze maakt deel uit van een netwerk van specialisten over de hele wereld om kennis te delen en nieuwe inzichten op te halen.
Bij het behandelen van zeldzame aandoeningen komen verschillende specialismen kijken, zoals de foetale chirurgen, kindercardiologen, kinderhartchirurgen, neonatologen, maar ook de kinderchirurgen. “Om tot de beste zorg te komen, is het belangrijk dat we onze kennis en kunde met elkaar delen. Als we van elkaar willen leren, dan moeten we elkaar ook echt begrijpen. De komende jaren wil ik daarom graag een brugfunctie vervullen tussen die verschillende specialismen binnen het LUMC én CAHAL”, vertelt ze.
Beste oplossing voor ongeboren kind
In de afgelopen jaren heeft Haak veel onderzoek gedaan naar de patiëntenzorg voor ongeboren kinderen met een hartafwijking. Ze is trots op het opzetten van de PreCOR-database, waarin alle foetussen met hartaandoeningen binnen het CAHAL zijn geregistreerd en naar de uitkomst van deze zwangerschappen gekeken kan worden. De komende jaren richt ze zich meer op fundamenteel onderzoek. Ze besteedt daarbij vooral aandacht aan hoe verschillende processen in het lichaam van ongeboren kinderen elkaar beïnvloeden, bijvoorbeeld welke rol de placenta heeft op de groei en de ontwikkeling van de hersenen van foetussen met een hartafwijking.
Ook is ze bezig een project op te zetten dat het ontstaan van een hartblok in de foetus moet voorkomen. In de toekomst wil ze samen met de afdeling Experimentele Cardiologie (LUMC) en de TU Delft werken aan de behandeling van dit ziektebeeld. Verder blijft ze zich onverminderd inzetten om de detectie van aangeboren hartafwijkingen binnen het nationale programma nog beter te maken.
Duidelijkheid in de spreekkamer
Haak omschrijft zichzelf als een kritisch denker. “Er zijn veel dingen die we met behulp van echoscopisch onderzoek bij foetussen observeren, maar die we niet exact kunnen verklaren. Dan ontstaan er in de wetenschappelijke literatuur al gauw allerlei hypotheses. Bij mij ontstaat dan vaak onmiddellijk de vraag: is het wel echt zo, wat er gezegd wordt? Ik wil dan begrijpen hoe het precies zit. Door goed onderzoek te doen, kan je een hypothese bekrachtigen of ontkrachten.” Volgens Haak heeft dat direct weerslag op wat er in de spreekkamer wordt gezegd. “Ik vind het belangrijk dat we ouders zoveel mogelijk echte duidelijkheid kunnen geven over de situatie waarin zij zich bevinden.”
Haaks halfuurtje
Op het gebied van onderwijs werkt Haak momenteel aan het vernieuwen van de Dutch Fetal Heart course, een cursus die ze eerder al jarenlang gaf. Daarnaast verzorgt ze maandelijks onderwijs voor zo’n 80 tot 100 echoscopisten tijdens ‘Haaks halfuurtje’. Gevraagd naar de naam verschijnt er een glimlach op haar gezicht. “Ik heb die niet zelf bedacht”, vertelt ze.
Wel is ze trots op de informele sfeer die er heerst tijdens het onderwijs. “Ik train echoscopisten om op hartafwijkingen te detecteren. Deze groep doet vaak dagelijks heel veel scans. Daarvan zijn er zoveel normaal, dat het nauwelijks opvalt als er eentje tussenzit met een minimale afwijking. Door te leren waarop ze moeten letten, kunnen echoscopisten een eventuele afwijking eerder detecteren en tijdig verwijzen naar een afdeling foetale geneeskunde. Daar kan vervolgens een diagnose gesteld worden. Door een aangeboren afwijking eerder op te sporen, is er tijd om te bepalen wat de beste opvang en behandeling is voor het kind.”